‘Helen, kan ik je na schooltijd even spreken?’ Als mijn directeur deze vraag onder schooltijd stelt, betekent dat vrijwel zeker dat ik mijn rustige middag, waarop ik eens goed mijn lessen kan voorbereiden en het lokaal kan herorganiseren, wel kan vergeten.
Omdat ik midden in een leesinstructie zit, vergeet ik de vraag alweer snel. En voordat ik het weet, zitten mijn directeur en ik al tegenover elkaar in mijn helaas wat rommelige lokaal.
‘We krijgen een nieuw gezin op school. Ze zijn nog niet zo lang in Nederland. Hun oudste zoon is 7, dus hij zal Nederlands moeten leren spreken en lezen.’ Allemaal vragen en gedachten schieten door mijn hoofd. De grotere vragen, als: ‘Hoe geef ik onderwijs aan een anderstalige jongen? Hoe zorg ik dat hij zich snel veilig voelt in de groep? Wat heeft hij nodig? Hoe maak ik de tijd vrij op een schooldag om er voor hem te zijn zonder de andere kinderen in mijn groep te kort te doen?’ Maar ook de praktische kleine vragen, zoals: ‘Hoe schrijf ik zijn naam op zijn la? Hebben we nog wel een stoel en tafel over? Wanneer ga ik met hem kennismaken?’
’s Avonds bedenk ik alvast hoe morgen de dag het beste kan verlopen; voor de jongen, voor de rest van de klas en voor mezelf. Ik vind het eerlijk gezegd lastig om hier een goed beeld van te krijgen en slaap wat onrustig. Net alsof ik morgen mijn eerste schooldag van een nieuw schooljaar heb.
De volgende dag is Orhan er gewoon. Hij heeft een tas mee met gymschoenen, een beker en fruit. Ietwat voorzichtig stapt hij het lokaal in. De klas heeft inloop en al snel zit Orhan tussen zijn nieuwe klasgenoten te bouwen met Lego. Hij is stil, maar zijn blik is open. Als we daarna gaan lezen, zegt Jip gelijk: ‘Juf, mag ik Orhan lesgeven? Dan begin ik gewoon bij les 1, goed?’ Jip pakt lesboek 1 en begint. Orhan luistert en imiteert na een tijdje voorzichtig de klanken van de letters en de woordtorentjes. Jip geeft de les keurig ‘voor-koor-door’, precies zoals ik het zelf voor vandaag ook in gedachten had. Af en toe hoor ik ‘Goed zo Orhan.’ Er is een ontspanning bij Orhan zichtbaar, waar ik als leerkracht stiekem van geniet.
Na een kwartier komt Jip naar me toe met de vraag of ik een post-it voor hem heb. ‘Daar schrijven Orhan en ik onze namen op en dan weten we waar we morgen weer verder gaan met lezen.’ Alsof de twee elkaar perfect kunnen verstaan, gaan ze samen in de kring zitten.
In de middag hebben we Engels. Janine zegt: ‘Dat is wel heel ingewikkeld voor Orhan hè? Leert hij net Nederlands en dan komt er weer een andere taal bij.’ Maar Jip zegt meteen zelfverzekerd: ‘Ik help hem hoor. Dat komt wel goed.’
Ik weet op dat moment: na schooltijd loopt vanzelf mijn hoofd weer over met alle dingen die ik wil en moet doen. Dan hoop ik weer op een rustige middag om te kunnen ‘rommelen’ in mijn klas, maar voor nu is alles even goed. Ik hoef Orhan niet alleen een nieuwe taal te leren, daar helpt Jip mij wel bij!